Nieuwe bedrijfsruimte
In de Prospectus werd meteen een beleidsverandering aangekondigd. Niet alleen ging de firma nu gebruiksgoed maken, zij brak ook met het principe dat de ontwerpen voor het sieraardewerk van Colenbrander moesten zijn:
Door
de uitbreiding van de productie werd de bedrijfsruimte te krap. Extra vierkante meters werden gevonden in de verlaten Arnhemse aardewerkfabriek De Rijzende Hoop. Begin 1926 ging de nieuwe afdeling daar van start.
Voor een n.v. was een Raad van Commissarissen nodig. Uiteraard ging de directie bij de selectie daarvoor zeer strategisch te werk. Om te voorkomen dat commercie een te grote rol ging spelen werden representanten uitgenodigd van negen organisaties voor kunst of kunstenaars. Dankzij Colenbrander had RAM een torenhoge reputatie en de fine fleur van cultureel Nederland trad graag aan. Onder hen de directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, zijn collega's uit Den Haag, Rotterdam en Arnhem en - alsof dit gezelschap nog niet illuster genoeg was - werden ook gevierde kunstenaars als Lion Cachet en Toorop bij de oprichting betrokken.
Spagaat
De taakverdeling tussen de directie en de Raad van Commissarissen vinden we terug in een Prospectus bedoeld om aandeelhouders te werven:
'Terwijl dus aan den eenen kant de Directie zorgt voor een economisch loonend bedrijf, is het de taak van het College van Commissarissen en dat hunner Gedelegeerden, om naast het Toezicht op den gang van het bedrijf zelf ook toe te zien, dat de eischen der economie niet strekken tot schade voor de eischen door de Kunstenaars gesteld.' (pag. 11)
Colenbrander zou het bedacht kunnen hebben. Dat deze taakverdeling de directie in een onmogelijke spagaat bracht, daar scheen niemand zich zorgen om te maken.
Van Lerven voelde zich genoodzaakt de verf te vervangen door een dunnere soort die veel vlotter te verwerken was. De rapen waren gaar! Colenbrander was woest. De ruzie liep zo hoog op dat hij met zijn wandelstok een deels voltooide siervaas van tafel maaide en het bord met Colenbrander-aardewerk liet verwijderen. Het was financier Engelberts die uiteindelijk partij koos voor de meester en daarmee het pleit beslechtte. Tegen de zin van Van Lerven in ging de plateelbakkerij terug naar de oude emailleverven.
Naamloze vennootschap
Hoe mooi ook het streven, met alleen het sieraardewerk van Colenbrander bleek een rendabele bedrijfsvoering onmogelijk. Er moest een manier gevonden worden om de inkomsten te verhogen. 'Als we het niet voor elkaar krijgen met het allermooiste sieraardewerk, misschien lukt het dan wel met gebruiksgoed', moet de gedachte zijn geweest. Het plan kreeg vorm om de fabriek uit te breiden met een tweede afdeling voor niet te gecompliceerd en commercieel lucratief aardewerk. Natuurlijk waren hiervoor nieuwe investeringen nodig. Dat geld was er niet dus moest elders worden gevonden. Bovendien wilden de directieleden - zeker met het oog op nog grotere schulden - van hun hoofdelijke aansprakelijkheid af. De oplossing werd gevonden in het oprichten van een naamloze vennootschap. Als eerste stap trad F.J. Mansveld officieel tot de directie toe.
Heibel
De droom van de kunstenaar en de realiteit van de producent blijken in de aardewerkindustrie zelden samen te gaan. Ook bij RAM kwam het in 1923 onverhoopt tot hoog oplopende ruzies tussen Colenbrander en Van Lerven. De steen des aanstoots voor Colenbrander was Van Lervens beslissing om een andere verf te gaan gebruiken. De mooiste decoraties waren te bereiken met de vertrouwde dikke emailleverf. Ook Van Lerven kende de kwaliteiten ervan goed: de kleuren liepen niet in elkaar over, ze vloeiden mooi uit zodat je de penseelstreek niet zag, en de kleuren waren helder… Maar oh wat was deze dikke verf moeilijk aan te brengen. Dat dreef de prijs van het toch al dure eindproduct nog verder op.
Plateelbakkerij RAM
pagina 2