Helemaal vreemd is dit schrijven van Ottema niet. Het lijkt erop dat Patijn zelf gesuggereerd had dat er sprake van een contraprestatie kon zijn. Hij schreef er in ieder geval over aan Schmidt Degener nadat hoofdambtenaar Visser de museumdirecteur het budget had ontzegd om naar de overdracht in Rome te reizen.
Uit brief van Patijn aan F. Schmidt Degener van 13 februari 1933:
Mocht er niet van komen dat U de zending persoonlijk brengt, dan zal ik niet verzuimen Uw aandeel in de zaak onder de aandacht te brengen. Wie weet, of het Rijksmuseum daarvan nog niet eenig voordeel heeft, wanneer men hier eens wat missen kan. (24)
Voor wat hoort wat.
Of Patijn enkel met bovenstaande algemene doelstellingen de museumdirecteuren heeft weten over te halen om een duit in het zakje te doen, dat valt te betwijfelen. In ieder geval leefden bij Nanne Ottema van het Princessehof enkele verwachtingen. Hij stuurde op 3 maart 1933 samen met het overzicht van zijn donatie een soort van boodschappenlijstje.
Een soortgelijke boodschap vinden we in de dankbrief van De Porceleyne Fles van 22 mei 1933:
Excellentie,
Wij hebben de eer U de ontvangst te bevestigen van Uw geachte missive dd. 17 dezer, houdende de mededeling, dat onze bijdrage in het geschenk aan het Museum te Faenza door de Italiaansche Regeering op prijs wordt gesteld.
Wij betuigen onze beleefden dank voor deze mededeeling en zouden er ons in verheugen, als ons geschenk iets zou mogen bijdragen tot de nog betere verhouding tusschen Italië en Nederland, zooals U meent te mogen veronderstellen. (22)
en ’s avonds een gala-voorstelling
Zodra Patijn weer terug is in Rome brengt hij zijn baas op de hoogte:
Ik heb de eer U. E. te berichten dat ik de 26 dezer te Faenza ben
geweest voor de opening van den cursus in ceramiek, bij welke
gelegenheid tevens voor het eerst in het museum het geschenk
werd ter bezichtiging gesteld, waarop betrekking had mijn schrijven van 17 mei jl., no 1139/219.
Ik had de indruk dat niet gehoor geven aan de tot mij gerichte uitnodiging den goede indruk, welke het geschenk hier heeft gemaakt, zou hebben geschaad. [...]
De Nederlandse ceramiek is opgesteld in fraaie vitrines, die een halve zaal van het museum vullen. Een nummer van het tijdschrift voor ceramiek, dat te Faenza verschijnt, met fraaie afbeeldingen, is er aan gewijd. Opnieuw is mij van alle zijden verzocht den dank over te brengen aan de Nederlandsche Regeering voor hare medewerking in deze, en te Faenza, waar ik aan een officieel noenmaal aanzat en ’s avonds een gala-voorstelling in de Opera bijwoonde, mocht ik allerlei bewijzen van waardering in ontvangst nemen. (20)
La Settimana Faentina
Het geschenk werd na de formele overdracht in Rome weer ingepakt en naar Faenza gebracht.
De presentatie daar van het Nederlandse keramiek vormde de feestelijke opening van de ‘Settimana Faentina’, de ‘Week van Faenza’. Uiteraard werd Patijn uitgenodigd en hij liet zich deze kans om in het zonnetje gezet te worden niet ontnemen. Bij de gelegenheid stak hij zelfs een toespraak af in het Italiaans waarvan hier een vertaald fragment:
Mocht de schenking van Nederlandsche zijde aanleiding geven tot een wederdienst van Italiaansche zijde, zou U dan de belangen van het kleine buiten het middelpunt gelegen Museumpje te Leeuwarden [...] willen voorstaan? Voor de completering van mijn tegeloverzicht zou ik een klein overzicht van de Italiaansche tegelindustrie of althans eenige kenmerkende exemplaren daarvan zoo bij uitstek goed kunnen gebruiken.
U vindt mij toch niet onbescheiden dat ik dit zeg? (23)
Het waarom van de schenking
Het is tijd om terug te keren naar het hete hangijzer: waarom is dit opmerkelijk rijke geschenk aan de Italiaanse staat geschonken, juist in deze ongemakkelijke jaren?
We weten inmiddels van Patijns hang naar het fascisme en zijn dweperige bewondering voor Mussolini. Of een of meer van de museumdirecteuren dat met hem deelden kan niet uit de archiefstukken worden opgemaakt. Zijn brieven met het verzoek aan het geschenk bij te dragen zijn nergens bewaard gebleven. Maar het lijkt er ook op dat Patijn voorzichtig te werk is gegaan. Zijn verzoek aan de Porceleyne Fles daargelaten heeft hij waarschijnlijk nergens zijn politieke motivatie laten blijken. Als Patijn na afloop nog graag even meldt dat het doel is bereikt gebruikt hij de volgende woorden:
‘De wijze waarop het geschenk is aanvaard, geeft recht te vermoeden, dat het wezenlijk heeft bijgedragen om een voor ons land gunstige stemming te scheppen.’ (21)
‘Bijdragen aan gunstige stemming’, ‘nog betere verhouding’, daarmee kan Patijn niet worden beschuldigd van incorrect handelen. Sterker: hij heeft ontegenzeggelijk een van zijn basistaken als gezant goed verricht. Evengoed kan je stellen dat hij de grenzen heeft opgezocht, en wellicht overschreden, door zich zó aan te schurken tegen het Italiaanse fascistische bewind en daarmee de Nederlandse onafhankelijkheid in gevaar heeft gebracht.
Signor Podestà! Signore! Signori!
[...] Ik zie het als de eerste plicht van de diplomatie om de vriendschapsband tussen het vertegenwoordigde volk en het buitenlandse volk te versterken. Gelukkig is deze taak niet erg moeilijk voor een Hollandse diplomaat in Italië. Een klein geschenk onderhoudt de vriendschap. Het lijkt mij, en uw welkom heeft mijn opinie krachtig bevestigd, dat het kleine geschenk in deze zin heeft mogen bijdragen. Dat doet me genoegen en ik dank de velen die op mijn initiatief zó hoffelijk en sympathiek hebben gereageerd. (19)
pagina 7