Voor verbetering vatbaar
Van grote betekenis was de Japanse houding ten opzichte van het gebruiksgoed. Het onderscheid tussen ‘grote kunst’ en toegepaste kunst was voor Japanners veel minder expliciet dan voor de westerlingen. Een kommetje waaruit men theedronk kon net zo gewaardeerd worden als een kunstwerk aan de wand. De westerse voorhoede keek eens kritisch in de eigen kasten en kamers en besefte dat er veel voor verbetering vatbaar was.
Arts and Crafts
Een derde bron van inspiratie was de Britse Arts and Craftsbeweging die een terugkeer naar eenvoudig, mooi en verantwoord handwerk propageerde. Maar waar de Britten zich in theorie richtten op het volk, daar kozen de Weners voor de kapitaalkrachtige elite.
Vaas van Michael Powolny
circa 1907
collectie Leopold Museum Wenen
Art Nouveau
Anders dan de Franse en Belgische art nouveau met haar organische vormentaal kozen de vormgevers van de Wiener Werkstätte vooral voor strakke geometrische vormen. Herkenbaar is de voorliefde voor symmetrie en herhaling evenals het telkens terugkerende gebruik van het vierkant. De invloed van de Britse Arts and Crafts is hier evident.
Materiaalkeuze
Juist door hun streven naar eenvoudig design verkozen de ontwerpers het gebruik van hoogwaardige materialen. Iedere tekortkoming van het materiaal zou immers ogenblikkelijk in het oog springen. Aan de andere kant hadden ze weinig belangstelling voor echt kostbare metalen of edelstenen. De waarde van een object moest primair gebaseerd zijn op het ontwerp en de kwaliteit van de uitvoering en niet op de prijs van goud of edelstenen. Liever geslepen glas dan diamant, dat glimt ook heel mooi en is een stuk goedkoper.
De Weense architect Josef Hoffmann en de kunstenaar-ontwerper Koloman Moser waren geobscedeerd door Wagners kunstideaal en wilden deze vertalen naar de dagelijkse werkelijkheid. Hun doel was een leefomgeving te creëren waarin architectuur en inrichting een artistieke eenheid vormden. Ze gingen nog verder: ieder object - en zelfs de kleding die werd gedragen - moest naadloos aansluiten bij het geheel. Het dagelijkse leven als Gesamtkunstwerk dus. Om dit te realiseren richtten zij in 1903 bijgestaan door de maecenas Frits Wärndorfer de Wiener Werkstätte op.
Richard Wagner mag dan in 1883 zijn overleden, zijn visie op de kunst was rond 1900 nog springlevend. Sterker nog: het streven van de componist naar een Gesamtkunstwerk was in het Weense fin de siècle een bron van inspiratie. Wagner droomde ervan dat alle elementen van een opera tot één geheel zouden versmelten in de uitvoering. Muziek, regie, decor, kostuums, rekwisieten en belichting, alles was gelijkwaardig en alles moest zo worden gemaakt en afgestemd dat het bijdroeg aan die ene unieke ervaring van het Gesamtkunstwerk.
Wiener Werkstätte