En zo gebeurde het. Patijn refereert aan zijn bezoekje in een brief die hij 13 januari 1933 aan Rijksmuseumdirecteur Schmidt Degener schreef:
hooggeachte heer!
Met groote erkentelijkheid denk ik terug aan Uwe ontvangst deze zomer, toen ik medewerking kwam vragen voor een geschenk aan ceramiek aan het Museum te Faenza. Ik mocht toen van U de toezegging van medewerking ontvangen. Ook van verschillende andere zijden werd mij medewerking toegezegd, in de eerste plaats door M. Visser van het Depot van Onderwijs. (11)
Hooggeachte Excellentie,
De directrice van het museum Huis Lambert van Meerten te Delft zegt voor Faenza niets te hebben. De heer Schmidt Degener [directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam] daarentegen ziet wel kans, iets bijeen te brengen, zij het ook, dat dit niet van den eersten rang kan zijn. Hij stelt zich m.i. terecht op het standpunt dat wij alleen van ons eigen product, in dit geval van Delftsch, kunnen aanbieden. Ik geef U.E. in overweging even bij hem in het Rijksmuseum te gaan kijken. (10)
We moeten beseffen dat deze geschiedenis zich afspeelde in het interbellum. Nederland zag zichzelf met betrekking tot de wereldpolitiek als neutraal. Er was rondom ons geen oorlog gaande en in die zin kende Nederland ook geen vijanden of verraders.
Ondanks de diplomatieke betrekkingen met Italië mag het echter wel verwondering wekken dat een Nederlandse diplomaat een vurige bewondering aan de dag legde voor dictatoriale leiders als Mussolini.
J.A.N. Patijn
J.A.N. Patijn (1873-1961) had een grote staat van dienst voor hij in 1931 naar het zuiden vertrok. Hij was onder meer burgemeester geweest van Leeuwarden en Den Haag. Aan een politieke partij was hij niet verbonden en blijkbaar kwam niemand op het idee om hem naar zijn voorkeur te vragen. Dat wij nu van zijn politieke kleur weten, danken we met name aan de biografie over oud-premier Hendrikus Colijn geschreven door Herman Langeveld. In deel 2, ‘Schipper naast God’, citeert Langeveld uit een brief van oktober 1932 die Patijn schreef aan de hoogleraar dr. J.L. Pierson jr.:
Wat heeft zeker iemand [Mussolini] weêr een prachtige rede gehouden! Hij schijnt mij op het hoogste punt zijner macht. Ik heb hem vanochtend nog luid toegejuicht. Onlangs bracht ik hem een bezoek dat zeer aangenaam verliep.
Liefhebber
Terug naar Faenza. Hoogewerff, de directeur van het Nederlands Historisch Instituut, wilde ‘professore’ Ballardini best behulpzaam zijn bij het aanvullen van zijn collectie. Hij sprak Jan Patijn aan, de Nederlandse gezant in Italië en bovendien liefhebber van keramiek. Patijn reisde naar Faenza en stelde vast dat het Nederlandse keramiek daar inderdaad was ondervertegenwoordigd. Hij nam daarop het initiatief voor een schenking van Nederlands aardewerk die door Nederlandse musea en fabrikanten bijeengebracht moest worden. Het lukte hem nog ook. In 1933, midden in de crisisjaren, kreeg hij de Nederlandse overheid, de Gemeente Den Haag, diverse musea en een enkele fabriek zover dat ze tezamen 250 stuks keramiek aan de Italiaanse staat aanboden.
Het initiatief
Zoals eerder beschreven was Patijn op het idee gebracht om Nederlandse keramiek voor Faenza bijeen te brengen door G. J. Hoogewerff. De gezant volgde daarop keurig de ambtelijke paden. Hij richtte zich tot J. Visser, hoofd van de afdeling K. en W. van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Den Haag. Helaas is dit deel van de correspondentie tussen Patijn en Visser niet bewaard gebleven. Welke argumenten Patijn gebruikte om de hoofdambtenaar van K. en W. van zijn goede bedoelingen - én het belang van de donatie - te overtuigen, dat kunnen we hooguit proberen te reconstrueren.
In ieder geval schreef Visser op 16 augustus 1932 een brief terug aan de gezant waaruit we kunnen opmaken dat hij het verzoek om keramiek had overgebracht aan enkele musea die onder zijn verantwoordelijkheid vielen:
Ook in de correspondentie van mevrouw Pierson is Langeveld een paar interessante uitspraken over Patijn tegengekomen. Een brief van 23 december 1932 aan de priester Wouter Lutkie laat het volgende lezen:
Kent U onzen gezant? Een zeer fijn beschaafd, innemend en kundig man en zéér Mussolini-freundlich. De Duce schat hem zeer hoog en heeft groote sympathie voor zijn open, eerlijken aard. (9)
Dat het niet ‘enkel’ een adoratie voor Il Duce persoonlijk betrof lezen we in een brief die Langeveld citeert van 4 april 1933 van Lutkie aan mevrouw Patijn:
‘Gisteren ben ik met onzen gezant hier kennis gaan maken. Zeer prettigen indruk van echt Hollandschen gentleman, met niets van een ‘diplomaat’ en met onverbloemde sympathie voor het fascisme hier en voor de herstelbeweging [zo noemde de fascistische beweging in Nederland zich wel] ten onzent.’
Mevrouw Pierson antwoordde hierop enthousiast:
‘Onze gezant is volbloed fascist.’
Il Duce
Er was nogal wat aan de hand in Italië. Na de mars op Rome in 1922 werd Mussolini als premier van een coalitiekabinet aangesteld. Eind 1924 trokken de fascisten alle macht naar zich toe door hun tegenstanders uit te rangeren. Mussolini liet zich Il Duce noemen, ‘de leider’, en nam het bewind volledig in eigen handen. De vrijheid van drukpers sneuvelde en ook de oppositie werd - desnoods met terreur - monddood gemaakt. Wat bezielde een Nederlandse gezant om onder dit gesternte eens flink uit te pakken? Het antwoord was eenvoudig: Patijn was een verholen bewonderaar van Mussolini en diens fascistische denkbeelden.
pagina 3